Skip to main content

Tijdens de afgelopen RealTime avond ging het over ‘De Zon komt op!’ naar aanleiding van Genesis 32: 1 t/m 33: 11. In deze geschiedenis zien we Jakob bij Pniël.

 

De zon gaat onder als Jakob bij Bethel is en de zon komt op als de strijd bij Pniël voorbij is. Daartussen ligt de lange, donkere tijd bij zijn oom Laban. Hij wordt daar bedrogen en als een weerloos slachtoffer gebruikt door zijn oom Laban. Nu is hij onderweg naar het land Kanaän, nadat hij zijn oom Laban heeft achtergelaten en alles achter hem in orde is (Genesis 31), maar voor hem is nog niet alles in orde. Hij is als een leugenaar weggevlucht uit Kanaän naar zijn oom Laban, maar moet nog met zijn broer Ezau in het reine komen. De Heere wil daarom ook niet dat Jakob als Jakob terugkeert naar Kanaän. In de geschiedenis zagen we iedere keer, dat Jakob zelf de touwtjes in handen wil houden, maar zo wil God hem niet in het Beloofde Land hebben. Daarom stuurt God legers met engelen. Weet Jakob zich ook omringt door engelen? Denkt Jakob bij Pniël terug aan de beloften die God hem bij Bethel heeft beloofd? Nee, Jakob denkt niet aan de beloften, maar ziet iets wat God doet. Hij ziet boden van God en als gevolg daarvan stuurt hij ook boden naar Ezau (Genesis 32: 3). Jakob draait dus eigenlijk om het probleem heen. Hij stuurt boden met veel dieren, maar geeft niet aan dat hij met de gestolen zegen (die hij op een leugenachtige wijze heeft verkregen) in zijn maag zit. Door het zenden van dieren, doet Jakob eigenlijk een verzoek om genade/vergeving. Hij neemt opnieuw eerst zijn maatregelen (Genesis 32: 7-8) en gaat daarna pas in gebed (Genesis 32: 9-12). Hij beroept zich in dit gebed op Gods eigen beloften. Hij zegt daarbij dat God het toch niet verkeerd kan laten gaan, omdat God het beloofd heeft. Dan gaat hij opnieuw geschenken (ook wel vertaald met offers) klaarmaken voor Ezau. Jakob wil zijn schuld kwijt bij Ezau en de gestolen zegen teruggeven. Ook wil hij gezegd hebben, dat hijzelf achter de geschenken aankomt. Hij gaat niet zelf vooruit. Jakob wil door de geschenken het gezicht van Ezau bedekken (Genesis 32: 13-20). Hij durft Ezau niet in de ogen te kijken. Hier strijden de oude en de nieuwe mens in Jakob tegen elkaar. Jakob had voorop moeten gaan. Hij had de verantwoordelijkheid van zijn daden moeten nemen.

Als de geschenken gestuurd zijn, neemt hij zijn vrouwen, kinderen en alles wat hij heeft en brengt het naar de overkant van de rivier. Alleen blijft hij achter. In de nacht vindt een worsteling plaats met een Man, waarvan hij niet weet Wie Hij is. Het gesprek met deze Man is kort en het gevecht is lang, maar het gesprek is wel het belangrijkst. Jakob is heel sterk, maar tegen God kan niemand strijden. De Heere geeft Jakob wel de kracht om het gevecht vol te houden. De Heere raakt alleen de heup van Jakob aan, zodat hij kreupel is en niet meer kan vluchten. Nu kan Jakob alleen nog maar steunen op de belofte van de Heere. Dan vraagt Jakob om een zegen, een eerlijke zegen. Hij moet ook eerlijk voor de dag komen. Door de eerste zegen zit hij nu angst voor Ezau. Hij moet die eerste zegen teruggeven en een nieuwe eerlijke zegen ontvangen, maar dan moet hij wel eerst eerlijk en oprecht voor de dag komen. Zo worden ook alleen wij gezegend als we eerlijk en oprecht voor de Heere staan en God niet manipuleren. Hij moet gaan vertellen, wat zijn naam is. Jakob, daarmee wordt hij herinnerd aan zijn leugen. Als gevolg van zijn belijdenis krijgt Jakob een nieuwe naam: Israël. Dan komt de zon op en is de donkere nacht voorbij.

Hoe kun je nu zien dat Jakob, niet meer de oude Jakob is? Hij neemt nu niet meer de touwtjes in handen en wil het gezicht van Ezau niet meer bedekken. Hij gaat nu vooraan staan en buigt zich zevenmaal ter aarde voor Ezau. Er worden niet eerst geschenken gebracht en boden gestuurd. Nee, nu erkent Jakob, dat hij bij Ezau in de schuld staat (Genesis 33: 1-3). Dan loopt Ezau hem tegemoet en kust hem. Nu is het in orde tussen Jakob en Ezau. Jakob geeft aan dat Ezau deze geschenken genadig verkregen heeft. Het is nu goed tussen hen, daarom wil hij dat Ezau deze geschenken aanneemt. God heeft Jakob ook een geschenk gegeven, zo moet Ezau ook het geschenk aanvaarden. Hij geeft hiermee de gestolen zegen aan Ezau terug. Wat een zegen als je door alles heen zakt en tot een oprechte belijdenis komt. Er is nu een radicale omkeer gekomen in het leven van Jakob. Hij heeft vergeving van de Heere ontvangen en nu ook van Ezau. Dan neemt Ezau het geschenk aan. Door Gods genade mag Jakob nu geheeld en geheiligd in vrede terugkeren naar het Beloofde Land. Zo werkt God!

 

Ds. R. van Kooten vindt het belangrijk om nauwkeurig de Bijbel te lezen, daarom heeft hij de gehele geschiedenis uitgelegd aan de hand van het Bijbelhoofdstuk(ken). Hij gaf daarbij ook diverse paralellen aan, die hieronder zijn weergegeven:

Wanneer Jakob van Kanaän naar Haran vlucht komt hij bij Bethel en gaat de zon onder (Genesis 28: 11), wanneer Jakob de worsteling bij Pniël heeft gehad gaat de zon op (Genesis 32: 31).

De tweede parallel, die we kunnen trekken is dat zowel bij zijn vertrek in Bethel (Gensis 28: 12) als ook hier bij Pniël (Genesis 32: 2) engelen zijn. Na de engelen heeft Jakob iedere keer een ontmoeting met God zelf (Genesis 28:13, 32: 24).

De derde parallel die we kunnen trekken is dat Jakob zich hier knecht noemt en Ezau heer (Genesis 32: 4), terwijl in de zegen die Jakob van Izak heeft gekregen stond, dat Jakob de heer was en Ezau de knecht (Genesis 27: 29).

Jakob wordt gevraagd naar zijn naam en daar zien we de vierde parallel. Toen Izak naar zijn naam vroeg, voordat hij hem wilde zegen, antwoordde Jakob dat hij Ezau was (Genesis 27: 24), maar nu antwoordt hij met Jakob (Genesis 32: 27).

Jakob wordt gevraagd naar zijn naam en daar zien we de vierde parallel. Toen Izak naar zijn naam vroeg, voordat hij hem wilde zegen, antwoordde Jakob dat hij Ezau was (Genesis 27: 24), maar nu antwoordt hij met Jakob (Genesis 32: 27).

 

 

 

 

Lezing ‘De Zon komt op’ – Ds. R. van Kooten – 7 november 2020