In deze overdenking hopen we stil te staan bij woorden uit Zacharía 3.
1 Daarna toonde Hij mij Jozua, den hogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des HEEREN; en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem te wederstaan.
2 Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan! ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt?
3 Jozua nu was bekleed met vuile klederen, als hij voor het aangezicht des Engels stond.
4 Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen.
5 Dies zeg Ik: Laat ze een reinen hoed op zijn hoofd zetten. En zij zetten dien reinen hoed op zijn hoofd, en zij togen hem klederen aan; en de Engel des HEEREN stond daarbij.
6 Toen betuigde de Engel des HEEREN Jozua, zeggende:
7 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Indien gij in Mijn wegen zult wandelen, en indien gij Mijn wacht zult waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten, en ook Mijn voorhoven bewaren; en Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan.
8 Hoor nu toe, Jozua, gij hogepriester! gij en uw vrienden, die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn een wonderteken; want ziet, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUITE, doen komen.
9 Want ziet, aangaande dien steen, welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Jozua, op dien enen steen zullen zeven ogen wezen; ziet, Ik zal zijn graveersel graveren, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op een dag wegnemen.
10 Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zult gijlieden een iegelijk zijn naaste nodigen tot onder den wijnstok en tot onder den vijgenboom.
Dit Bijbelboek is geschreven door de profeet Zacharía, de zoon van Beréchja. Deze Zacharía heeft een boodschap voor het volk Israël. Het volk is net teruggekeerd uit de ballingschap. Het land ligt in puin. Maar Zacharía heeft namens zijn God een boodschap voor deze mensen. Na de terugkeer uit de ballingschap moeten de stad en tempel worden herbouwd. Maar ook de verbondsrelatie met de HEERE moet worden hersteld en vernieuwd. De HEERE geeft daarbij de belofte van rust en vrede voor de toekomst met het heerlijk perspectief van Gods Koningschap over alle volken.
En zo komen we aan bij Zacharía 3. Er is een rechtszaak gaande. Een rechtszaak tussen de Engel des HEEREN en Jozua, de hogepriester van Israël. Jozua is de vertegenwoordiger van het volk. Maar er is nog iemand bij hen. De satan. Hij treedt hier op als aanklager. De satan klaagt Jozua aan. ‘Hij is het niet meer waard om naar omgekeken te worden! Dood hem, God! Dan is hij voor mij!’ Weet je wat zo bijzonder is? Jozua gaat niet tegen de duivel in. Jozua kan de duivel niet tegenspreken. Heb jij dat ook weleens, dat de duivel je aanklaagt om je zonden en dat je eigenlijk niet anders kan zeggen dan: duivel, je hebt helemaal gelijk?!
De Engel des HEEREN echter is heel duidelijk: ‘Houd je mond, satan! Ik heb Jeruzalem, ik heb Israël verkozen. Dit volk is van Mij.’ De satan moet een stap naar achteren doen. Hij wordt het zwijgen opgelegd. Als de Heere spreekt, moet de satan zwijgen. Hij spreekt tot jou door Zijn Woord. Geloof je Zijn Woord? Heb jij de geestelijke wapenrusting die beschreven wordt in Efeze 6 ter beschikking? Waar is je schild, waar is je harnas, waar is je zwaard, waar is je helm, waar zijn je schoenen? Hanteer ze! Want de satan, de briesende leeuw, weet je zwakke plekken en wil je dood hebben.
Jozua staat voor de Engel des HEEREN. Met vuile kleren. Jozua staat daar als hogepriester. Een heilig ambt. Maar bij zo’n heilig ambt horen toch geen vuile kleren? Nee, dat klopt. Deze kleren zijn vuil geworden door zonden. Wat nu? De Heere geeft het bevel om nieuwe kleren bij Jozua aan te trekken. De kleren van ongerechtigheid zijn weggenomen en hij krijgt nieuwe kleren. Witte kleren. Reine kleren. Dat is niet zomaar gegaan. Deze reine kleren zijn verdiend door Jezus Christus. Daarvoor moest Hij aan het kruis genageld worden. Van God veracht worden. Sterven voor de zonden van het volk. Die vuile kleren worden gewassen in het bloed van deze Middelaar. Ik bedoel het eerbiedig, maar daar kan geen Ajax of Ariel tegenop. Dit bloed reinigt echt. En er is een hele voorraad van. Nog steeds. Voel je je vuil door de zonde? Zit je vast aan die verslaving (porno, drank, drugs, enzovoorts), waarmee je je geest en lichaam iedere keer bevuild? Wentel je jezelf telkens weer in jouw lievelingszonde? Misschien denk je wel: het houdt nooit op, ik kom er nooit meer uit. Dan moet je tegengesproken worden. Jozua kreeg reine kleren aan, gereinigd door het bloed van Jezus. En zo is het nog. Ga naar Hem toe, jonge mensen! Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest (Ps. 51 vers 12).
De Heere wil je zo graag reinigen. Hij heeft er alles voor over gehad. Hij gaf Zijn eigen Zoon. Dat is alles wat Hij heeft. Meer kan Hij niet geven. Maar als Hij je reinigt, als Hij je vergeeft, dan wil Hij dat je Hem volgt. Dat lezen we in vers 7: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Indien gij in Mijn wegen zult wandelen, en indien gij Mijn wacht zult waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten, en ook Mijn voorhoven bewaren; en Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan. Hij wil dat je breekt met je zondige leven. Dat je voor Hem gaat leven. Dat je Hem in alles nodig gaat leren krijgen. Dat Hij bovenaan je prioriteitenlijstje komt te staan. Dat je Hem dient. Dient uit pure liefde. Hoe? In Zijn kracht. We hoeven niets zelf te presteren, want dat heeft Hij al gedaan. We mogen rusten op Zijn werken, op Zijn volbrachte offer. En dan mogen we met verwachting uitzien naar de wederkomst. Uitzien naar die eeuwigheid waar geen zonde meer zal zijn. Geen verdriet. Geen pijn. Maar daar zal alleen maar lofprijzing en dankzegging tot God zijn. Voor Zijn werk. Voor Zijn offer. Voor Zijn bloed. Zijn bloed voor mijn vuile kleren. Zijn bloed voor mijn vuile hart. ‘En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is, en gans geen duisternis in Hem is. Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij, en doen de waarheid niet. Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.’ (1 Johannes 1 vers 5 t/m 7).